Jan van Ruysbroeck, de Vlaamse mysticus, werd geboren in het dorp Ruysbroeck, nabij Brussel. Hij stond in nauwe relatie met de Duitse contemplatieven van die periode, met name Meister Eckhart. In 1343 stichtte Ruysbroeck samen met twee anderen een gemeenschap in Groenendael die uiteindelijk onder Augustijns bewind kwam. Hij was de prior van deze gemeenschap.Ruysbroeck was geen opgeleide theoloog en had een onvolmaakte kennis van het Latijn. Hoewel hij in zijn mystieke geschriften gebruik maakte van taal ontleend aan Eckhart, zoals de “geboorte van Christus in de ziel” en het “eeuwige nu”, was hij gevoelig voor het soort beschuldigingen van pantheïsme waarmee Eckhart werd geconfronteerd en in feite gericht tegen Ruysbroeck door Jean de Gerson. In zijn latere geschriften maakte Ruysbroeck met name duidelijk dat hij niet geloofde in de identificatie van de ziel met God in de mystieke staat, en hij bekritiseerde de contemplatieven die het actieve leven opgaven en tot kalmte vervielen. Zo ontwikkelde hij een praktisch verslag van contemplatie dat het verbond met goede werken.
Ruysbroeck maakte een onderscheid tussen verschillende fasen van het goede leven, die samen moeten worden beoefend. Ten eerste is er het actieve leven van het doen van goede werken. Dit op zich zal geen gelukzaligheid brengen, omdat het morele zelfredzaamheid kan betekenen in plaats van afhankelijkheid van Gods genade. Maar goede werken zijn een noodzakelijk onderdeel van de zuivering van de ziel. Ten tweede is er de praktijk van de innerlijke deugden—geloof, hoop en liefde. Ten derde is er het contemplatieve leven, waardoor de ziel zich kan verenigen met God. Degenen die deze laatste voorwaarde bereiken worden “godziendheid” genoemd.”Ze worden niet voortdurend als het ware ondergedompeld in deze innerlijke gelukzaligheid, maar voelen zich gedwongen om liefde en goede werken te beoefenen als gevolg daarvan. De praktijk van goede werken, doordrenkt door de kennis van God verkregen in de staat van contemplatieve vereniging, is wat Ruysbroeck aangeduid als “het gemeenschappelijke leven.”Dit ideaal, dat hij in zijn eigen monastieke gemeenschap probeerde te realiseren, werd geïnterpreteerd als een weerspiegeling van het leven van de Drie-eenheid, dat Verenigd was in een gemeenschappelijke vrucht die analoog was aan die van de mysticus, maar ook naar buiten ging-door de scheppende kracht van God, analoog aan het werk van de monnik in het dienen van de samenleving om hem heen.
om de relatie van eenheid, maar toch verschil, tussen de ziel en God te illustreren, gebruikte Ruysbroeck analogieën uit de menselijke liefde, zoals de titel van zijn belangrijkste werk, de versiering van het geestelijke Huwelijk, aangeeft. Zo moet men ” rusten in Hem die men geniet…. Daar is de liefde verliefd geworden op de minnaar, en de een is alles voor de ander, in bezit en in rust ” (de fonkelende steen, 13). De liefdesanalogie had een zekere geschiktheid om zowel het gevoel van vereniging als het noodzakelijke theïstische onderscheid tussen de ziel als schepsel en de Schepper naar buiten te brengen. Ruysbroeck maakte ook gebruik van de neoplatonische leer van eeuwige archetypen of vormen, die in God bestaan. De grond van de ziel is dus het eeuwige archetype van de mens, en door het te realiseren in zijn zuiverheid en naaktheid, vindt de contemplatieve vereniging met God. Hierin toonde Ruysbroeck, net als andere mystici uit die periode, de invloed van Pseudo-Dionysius. Zo maakte hij ook gebruik van de notie dat schepselen van God uitgaan door het scheppingsproces en tot hem terugkeren door contemplatie. Maar aangezien het schepsel de liefde moet weerspiegelen die God in het werk van de schepping tot uitdrukking brengt, moet de mysticus zijn terugkeer tot God ook combineren met het uitgaande werk van de liefde.Ruysbroeck ’s werken werden nauwgezet bestudeerd door degenen die deel uitmaakten van de beweging “de Broeders van het gemeenschappelijke leven”, die in het laatste deel van de veertiende eeuw werd gestart door Gerhard Groot, die Ruysbroeck kende. Thomas à Kempis behoorde tot deze broederschap. Ondanks de hedendaagse kritiek op zijn taal als niet altijd vierkant met orthodoxe theologie, Ruysbroeck werd zalig verklaard door de Rooms-Katholieke Kerk.Zie ook Augustinianism; Eckhart, Meister; Gerson, Jean de; Mysticism, History of; Pseudo-Dionysius; Thomas à Kempis.
Bibliografie
de definitieve uitgave is B. Ponkens e. a., eds., Ruusbroecwerken, 2nd ed., 4 vols. (Keulen, 1950). Engelse vertalingen omvatten een eendelige editie van The Adornment of the Spiritual Marriage, the Sparkling Stone, and The Book of Supreme Truth, vertaald door C. A. Wynschenk Dom en bewerkt met een inleiding en aantekeningen door Evelyn Underhill (London: Watkins, 1951), en The Spiritual Espousals, vertaald door E. Colledge (London: Faber and Faber, 1952). Zie ook Ray C. Petry, Late Medieval Mysticism (Philadelphia: Westminster Press, 1957).
Ninian Smart (1967)